Op 8 oktober jl. hebt u schriftelijke vragen ex art. 41 van het Reglement van Orde van de Oosterhoutse gemeenteraad gesteld over de invulling van de taakstelling subsidies in het kader van de ombuigingen. Voordat wij ingaan op de door u gestelde vragen, willen wij u in algemene zin nog het volgende in overweging geven.

In het kader van Operatie Stofkam hebben wij alle driehonderd bestaande gemeentelijke subsidies in kaart gebracht. Deze subsidies zijn getoetst aan het bestaande beleid en de ombuigingsopgave uit Operatie Stofkam. Daarbij hebben wij een aantal criteria gehanteerd: al dan niet behorend tot de wettelijke taken van de gemeente, overlap met andere activiteiten die de gemeente organiseert, gerichtheid op Oosterhout en de aansluiting met de uitgangspunten van het nieuwe subsidiebeleid. De gemeente Oosterhout staat namelijk aan de vooravond van een ingrijpende wijziging van haar subsidiestelsel. De eerste stap daarin is, begin 2012, het vaststellen van een nieuwe Algemene subsidieverordening door de gemeenteraad. Belangrijk uitgangspunt van deze nieuwe verordening is de verschuiving die gaat plaats vinden van structurele naar incidentele subsidies. Dit doen wij enerzijds vanuit de gedachte dat het beleid van de gemeente erop gericht moet zijn gewenste ontwikkelingen in onze gemeente te stimuleren en tot stand te brengen. Anderzijds nemen de sturingsmogelijkheden van de lokale overheid toe bij een verschuiving van structurele naar incidentele subsidies. Daarmee wordt dus ons beleidsinstrumentarium om uitvoering te geven aan bijvoorbeeld de Wet maatschappelijke ondersteuning in hoge mate versterkt. Door het sturen van activiteiten wordt het bovendien eenvoudiger om dubbelingen in de uitvoering te voorkomen. Ten slotte zal in het nieuwe stelsel het proces van subsidieverstrekking transparanter en eenduidiger zijn.



Onze besluiten mogen dan ook geenszins worden uitgelegd als een miskenning van bestaande organisaties en instellingen. Integendeel, door de verschuiving van structurele naar incidentele subsidies wordt juist een appèl gedaan op de creativiteit en het innoverend vermogen die binnen organisaties en instellingen ruimschoots vertegenwoordigd zijn. Tegen deze achtergrond beantwoorden wij uw vragen als volgt.

Vraag 1. U beëindigt in een periode van twee jaar de loonkostensubsidie waardoor tien conciërges werkzaam kunnen zijn binnen het onderwijs. Bent u nagegaan wat de gevolgen van het beëindigen van deze subsidies zijn voor de betrokken werknemers? Zo ja, wat zijn deze dan?

Antwoord 1. Wij hebben over ons voornemen overleg gehad met Delta Onderwijs, waar deze conciërges vanuit WAVA/!GO zijn gedetacheerd. In principe wordt de detacheringsovereenkomst tussen Delta Onderwijs en WAVA/!GO beëindigd voor die conciërges die door de scholen niet meer bekostigd kunnen worden. Deze scholen – en dat zijn met name de kleine – zullen het dus met minder ondersteuning moeten doen. Delta Onderwijs bekijkt overigens nu of het mogelijk is te komen tot een “pool” van conciërges, waardoor scholen toch nog kunnen worden gefaciliteerd.

Vraag 2. Organisaties waarvan de subsidie beëindigd wordt, kunnen in een aantal gevallen vanaf 2013 (en eventueel 2014) een beroep doen op de nieuwe subsidieregels als ze bepaalde activiteiten willen subsidiëren. Klopt het dat er in 2012 (en eventueel in 2013) dus geen mogelijkheden zijn om subsidie aan te vragen? Zo ja, waarom heeft u dan niet gewacht met het beëindigen van de huidige subsidies totdat de nieuwe subsidieregels geldig zijn? Zo nee, onder welke voorwaarden kunnen deze organisaties dan subsidie krijgen totdat er nieuwe regels ingaan?

Antwoord 2. Organisaties waarvan de subsidie per 1 januari 2012 beëindigd wordt, kunnen ook volgend jaar al een beroep doen op (bestaande) activiteitensubsidies. Het gaat dan om projectsubsidies in het kader van lokaal sociaal beleid en projectsubsidies op het gebied van cultuur en evenementen. Uiteraard moeten zij dan wel voldoen aan de voor deze projectsubsidies geldende criteria.

Vraag 3. Kunt u per organisatie aangeven wat de exacte overlap is met de nieuw in te richten activiteitencentra? Welke van de activiteiten die er nu door deze organisaties georganiseerd worden, worden ook georganiseerd in de nieuwe activiteitencentra?

Antwoord 3. Zoals bekend, zal Surplus Welzijn in onze opdracht ervoor moeten zorgen dat de nieuwe activiteitencentra een invulling krijgen met de inzet van vrijwilligers. Deels zal dat gebeuren met activiteiten die Surplus Welzijn nu ook al ontplooit, voor een ander belangrijk deel zal Surplus Welzijn een beroep doen op de bestaande vrijwilligersorganisaties. Dat kunnen ook de door u genoemde organisaties zijn. Omdat wij hierin, niet in de laatste plaats voor de betrokken organisaties, zeker kansen zien tot een verbeterde samenwerking, zullen wij zowel Surplus Welzijn als de organisaties aangeven hierover met elkaar in contact te treden.

Vraag 4. Betekent dit dat als een bepaalde activiteit in een activiteitencentrum georganiseerd wordt, organisatie die deze activiteit zelfstandig organiseren, hier geen subsidie meer voor krijgen?

Antwoord 4. Neen. Als de activiteiten voldoen aan de bestaande of nieuwe richtlijnen voor activiteitensubsidies, komen ze in aanmerking voor financiering. Verder kunnen de organisaties afspraken maken met Surplus Welzijn over de wijze waarop zij in hun activiteiten op een andere manier kunnen worden gefaciliteerd.

Vraag 5. Kunt u per gehandicaptenorganisatie aangeven op welke manier er nu wordt bijgedragen aan het Wmo-beleid van de gemeente Oosterhout?

Antwoord 5. Dat is per organisatie niet aan te geven, omdat in het verleden bij structurele (instandhoudings)subsidies aan gehandicaptenorganisaties nooit is gestuurd – en dus evenmin gemonitord - op het gewenste maatschappelijk effect van de activiteiten van die organisaties. Voor ons is het ontbreken van die sturing juist een van de redenen om te komen tot vernieuwing van het Oosterhoutse subsidiesysteem.

Vraag 6. Kunt u aangeven of de organisatie die nu gekort worden, hun eigen verantwoordelijkheid hebben genomen in het kader van het Wmo-beleid door het organiseren van activiteiten voor gehandicapten?

Antwoord 6. Zoals wij in ons antwoord op vraag 5. al hebben gemeld, is de directe relatie tussen de activiteiten van de gehandicaptenorganisaties en (verantwoordelijkheid voor) het Wmo-beleid op dit moment moeilijk aan te geven.

Vraag 7. Bent u het met GroenLinks eens dat organisaties en individuele personen door de handelwijze van het college ontmoedigd worden om activiteiten voor gehandicapten in het kader van Wmo-beleid te organiseren?

Antwoord 7. Wij zijn ons ervan bewust dat organisaties het altijd vervelend vinden als zij gekort worden in hun subsidie of als deze subsidie wordt stopgezet. Tegelijkertijd biedt het nieuwe subsidiesysteem echter ook mogelijkheden voor deze organisaties om, al dan niet in samenwerking met professionele organisaties als Surplus Welzijn, tot nieuwe activiteiten te komen voor een bredere doelgroep. Ook sluiten wij niet uit dat in de nieuwe situaties organisaties vaker de samenwerking met elkaar zullen zoeken, waardoor de hier aanwezige deskundigheid nog breder – en dus beter – kan worden benut en ingezet.

Vraag 8. Bent u het met GroenLinks eens dat het schrappen van de subsidies voor deze

organisaties in strijd is met het Wmo-beleid van de gemeente Oosterhout?

Antwoord 8. Neen. Voor een nadere onderbouwing van dit antwoord verwijzen wij graag naar onze algemene inleiding en de antwoorden op de vragen 5 tot en met 7.

Vraag 9. Vindt het college het belangrijk dat er in Oosterhout een organisatie van gehandicapten is, die voor de belangen van de gehandicapten opkomt in het kader van de Wmo?

Antwoord 9. Het college vindt het gewenst dat de belangen van alle Oosterhoutse doelgroepen inzake het Wmo-beleid gehoord kunnen worden. Overeenkomstig de Wmo-verordening is het Wmoplatform belangenbehartiger en aanspreekpunt voor de gemeente op het gebied van de negen prestatievelden van de Wmo.

Vraag 10. Vindt het college dat zo’n organisatie op een deugdelijke manier financieel ondersteund moet worden door de gemeente, zodat ze op een goede manier haar werk kan doen?

Antwoord 10. Zoals uit ons antwoord op vraag 9. al blijkt, vinden wij dat het geluid van deze doelgroep binnen het proces van beleidsvoorbereiding en –uitvoering gehoord moet kunnen worden. Ons inziens is dat ook zonder specifiek structurele subsidiëring vanuit de gemeente mogelijk. Daarbij willen wij aangeven dat voor deskundigheidsbevordering subsidiemogelijkheden aanwezig zijn.